Het eindeloze slingerpaadje bovenin het dal doet goed z’n best om elke schaduw van de spaarzame bomen te ontwijken. De meteo voorspelde vanochtend dat het kwik de dertig graden ruim zou passeren en daar is niets over gelogen; zelfs op 1.500 meter hoogte. Na een volgende bocht en een venijnig klimmetje hoor ik plotseling het gedonder van een waterval. Even later trek ik als een blij ei m’n petje van m’n hoofd en hou die onder de ijskoude stralen. In m’n ooghoek zie ik mijn zonnebril met hetzelfde enthousiasme de waterval in verdwijnen. Ook dat nog! Met nog maar éénderde van de race achter mij, loop ik met toegeknepen ogen onder m’n druipende petje. Wat ik op dat moment niet weet, is dat er achter mij bijna de helft van de atleten uitvallen door de hitte.

Ik ben vanochtend vroeg vertrokken voor de 104 kilometers van de SwissAlps, aan de bovenloop van de Rhône. Een trail die niet de glitter en glamour van een UTMB heeft, maar wel een klassieker is in de Zwitserse loopkalender. Voor veel topatleten een prima manier om zich onopvallend in de wedstrijdindexen omhoog te werken, voor anderen de enige Europese kwalificatiemogelijkheid voor de Hardrock100, de ultieme Rockiestrail in de VS. Voor mij was het een goedmakertje. Een maand daarvoor was de Verbier X-Alpine 140km ingekort tot een nachtelijke zestig kilometer door Wettersturz en modderlawines. Een prachtige route, daar niet van, maar ik had voor meer getraind. De SwissAlps werd een mooi alternatief om er mijn conditie en hoogte-adaptatie op bot te vieren. De race is berucht om z’n enorme lange uphills en dito afdalingen. Zelfs in de Alpen zijn ruim 1.500 hoogtemeters non-stop omhoog bijzonder. De UTMB kan daar niet aan tippen; De SwissAlps100 kent drie van deze monsterclimbs. En doordat er nog steeds veel schade is van de heftige regenval een maand daarvoor, is de race door omleidingen langer geworden. Geen wonder dat er weinig Anfänger in het startvak staan.

Eetwedstrijd
Nadat de altijd toegankelijke en goedlachse racedirector Jakob Herrmann ons met een simpel één-twee-drietje heeft weggeschoten, slingeren we boven wintersportdorp Fiesch langs dennenbomen en bosbessenstruiken steil richting het skigebied van de Aletsch Arena. Het is vandaag, zoals de Zwitsers dat zeggen, “Grand Beau”. Bijna alle vierduizenders tekenen scherp af tegen de felblauwe hemel als we door de boomgrens heen schieten. Voor mij is het bekend terrein. Op heel veel bergen om mij heen heb ik gestaan en op de paadjes liggen de voetstappen uit mijn jeugd. Als het pad wat vlakker wordt, rennen we golvend langs het grootste ijsveld van Europa: de drieëntwintig kilometer lange Aletschgletsjer. In de verte is de Eiger te zien, waarachter ik twee jaar geleden mijn eerste honderdplus wedstrijd deed. We lopen de staart in van de vijftig kilometer, die een half uur voor ons startten. Het is nog koel met een verfrissend windje vanaf de gletsjer. Dansend over de grote blokken graniet werk ik trouw iedere drie kwartier een Maurten160 gel naar binnen. Acht stuks heb ik bij me; de andere negen liggen te wachten op de lifebase bijna halverwege. Het is waar wat ze zeggen: een ultratrail is een eetwedstrijd; Wie het beste energie kan blijven opnemen is winnaar.

Na een heerlijke en snelle technische downhill over laddertjes, houten planken en rotsen met stalen pinnen ligt daar plotseling de eerste grote hangbrug. Ruim 160 meter lang overbrugt hij licht schommelend de Weisswasserkloof, waar de woeste rivier 120 meter dieper zich doorheen worstelt. Ik haal wat lopers in die zich krampachtig vasthouden aan het staaldraad; hoogtevrees komt je gemiddelde snelheid niet ten goede in dit soort races.
Op het 30 kilometer verzorgingspunt bij het schooltje van Bellwald liggen veel verhitte lopers al in het gras. We moeten zometeen midden op de dag het kokende Rhônedal oversteken. Ik verdring de gedachte, prop een hotdog en een klef broodje in mijn mond en ga snel verder de Gommer Höhenweg op. Inmiddels loop ik alleen. Na een uur zie ik de routevlaggetjes het dal in verdwijnen, maar ik twijfel. Ik check de routekaart met wat Engelsen die mij achteropkomen. De conclusie is dat grappenmakers de markering die nacht hebben verplaatst. We vervolgen op de GPS de echte route en proberen met gefluit nog wat foutlopers terug te roepen.

Dips
Vijfenhalf uur in de race bereik ik de dalvoet bij Reckingen. Ik laat me door lokale dorpsjeugd natsproeien, lieve vrijwilligers vullen mijn flessen en draai vervolgens de linkeroever van de Rhône op. Vijf kilometer schaduwloos schijnvlak volgen. Veertig minuten later sta ik uitgedroogd op de life-base waar mijn tas met reservespullen keurig wordt aangereikt. De organisatie van de SwissAlps staat als een huis. Ik plak Compeed op ontstane blaren, bepoeder mijn voeten met talg, trek schone sokken en een T-shirt aan en drink bekers met bouillon; Zout aanvullen is vandaag nog belangrijker dan normaal. Dan begint de volgende Grote Klim naar de Eggerhorn. Het eerste stuk loop ik kletsend met de tweede dame uit Lausanne. Op vijftig kilometer krijg ik het zwaar en laat haar gaan. In Ultra’s heb je altijd dips. Maar je weet gelukkig dat dat ook weer overgaat. Als je hoofd sterk genoeg is, volgt het lijf vanzelf. Na rösti met ei op een boerenalm duik ik het verlaten en ruige Rappental in. Ergens ver voor mij zie ik nog wat lopers. Achter mij is het leeg, op wat verdwaalde schapen na. Boven de boomgrens komt de energie langzaam terug. Hier heb ik vaak gewandeld en geklommen. In de late middagzon duiken de imposante Berner Alpen op aan de Noordkant; De Italiaanse grens, met z’n scherpe rotspieken is slechts twee kilometer ver weg, boven de Povlakte drijven wat stapelwolken.

Nadat ik de ruim 2.400 meter hoge en kale Eggerhorn aantik, loop ik in een sukkeldrafje naar beneden via lange singletrails. Dit is het Binntal, waar ooit het Afrikaans continent voor het eerst tegen Europa opbotste. Daardoor ongekend rijk aan bijzondere minerale gesteenten; tegenwoordig een prachtig beschermd natuurpark. Daar heb ik met pijnlijke bovenbenen nu even geen aandacht voor. Ook niet omdat Christophe voor de zoveelste keer opduikt. De Franse tanige marinier monstert mijn grijze haren en vraagt in het voorbijgaan: “quelle age as-tu?”. Als ik hem antwoord, zegt hij “Ah, même catégorie!” En hoewel hij vijf jaar jonger is, zit ik plots weer in race-mode. In de SwissAlps zijn alle dino-klasses bij elkaar gevoegd. Zo goed als het gaat probeert ik hem bij te houden, de pijn verbijtend. Onder luid applaus loop ik het dorpje Binn binnen. Hier staan veel supporters en crews; de SwissAlps is de enige wedstrijd in Europa waar pacers zijn toegestaan. En veel maken daar gebruik van. Ik kijk schuin op het resultatenscherm en zie dat ik vierde lig bij de dino’s. Vasthouden, zo flitst het door mijn hoofd. Ik begin opgewekt aan de laatste grote klim: De Breithorn. De berg staat in onze familie bekend als “Scheisshorn”; Als er een competitie zou zijn voor lelijkste berg van de wereld, dan zou de Breithorn die met vlag en wimpel winnen. Een enorm log gevaarte, doorsneden met steile en dorre beekbeddingen. Met bovenop een eindeloze hoogvlakte waar de gemiddelde Tibetaan zich nog ontheemd op zou voelen. En ongemakkelijke paadjes die slingerend in de hoogte verdwijnen.

Dat dus. Het onderste stuk had ik de dag van tevoren al verkend. En ik troost me met de gedachte dat de zon halverwege de klim ondergaat. Alle bergen lijken op elkaar in de nacht. Dan moet de Breithorn ook veel gastvrijer aanvoelen. Halverwege dompel ik mijn hoofd op een alm heel lang in een koeienbak, meewarig aangekeken door een boer die net klaar is met hooien. De warmte is niet van plan weg te gaan uit de flanken van de berg. Ik zet mijn hoofdlamp op en word meteen in de snel invallende duisternis omgeven door tientallen nachtvlinders. Feilloos weten ze mijn neus en oren te vinden. Met mijn stokjes probeer ik een net wat sneller tempo uit dan de gele fladderaars aankunnen. Maar de hele berg zit er vol mee. Boven de tweeduizend meter steekt plots een ijzige valwind de kop op. Binnen de kortste keren heb ik gevoelloze vingers. Ik sprint zo goed en kwaad als het gaat over de pikdonkere hoogvlakte naar de verzorgingspost, slurp vier bekers soep naar binnen en slalom dan langs wat versuft kijkende koeien, terug de warmte in.

Downhill
De laatste grote afdaling is meteen ook de steilste: 1.500 meter met ruim dertig procent dalingspercentage over zo’n vier kilometer boomwortels en stenen wil je eigenlijk niet in het donker doen. Gelukkig heb ik vierhonderd keiharde Lumen op m’n hoofd die zowat de hele berg aanlichten. En hoewel je ’s nachts niet 3D kunt zien, geeft het voldoende vertrouwen. Het blijkt een smal graatje met aan beide kanten peilloze dieptes. Ik focus voortdurend op de eerste vijf meter voor mij. Onderweg raap ik lopers op die radeloos op een omgevallen boom zitten. “How far down?” Ik kijk op m’n hoogtemeter die aangeeft dat er nog duizend afdalingsmeters te gaan zijn en zeg: “Not far anymore!”. Soms helpt een leugentje ook om de motivatie op te krikken. Mijn bovenbenen houden zich goed en ik krijg er ook weer plezier in. De finish lonkt. Plots duikt uit het niets de spaarzame verlichting op van het eerste gehuchtje onderaan de berg. Even later sta ik in de tuin van een vriendelijke Franse familie, die de verzorgingspost bemand. Ik word aan een korte check van het medische team onderworpen. Standaard protocol voor elke loper op de laatste twintig kilometer. En krijg een bordje macaroni met het devies: “Goed eten!” Kennelijk zie ik er uitgehongerd uit. Vijf minuten later loop ik de duisternis weer in langs waterkanaaltjes die de velden al eeuwen bevloeien.

Na nog twee hangbruggen begin ik aan het laatste stuk: een gemene klim over een pad waar geen steen recht lijkt te liggen. De hoop op een sub20 uur is dan al met de warmte vervlogen. Maar als ik wat lichtjes zie dansen in de verte, bijt ik me toch vast in een hogere ranking. Het blijkt een gelegenheidstrio van een jonge Tsjech, Engelsman en Duitser. Ik hang in de downhill even achter ze en haal ze dan vlak voor het Fieschertal in. Da’s dan weer het voordeel van een vlaklander: we kunnen beter tempo draaien op vals plat dan de meeste bergbewoners. Om half drie ’s nachts loop ik de hoofdstraat in van het uitgestorven Fiesch, pers er nog een laf uphill sprintje uit en finish na ruim twintig en een half uur als vierde dino, tweede in de M55.

Er liggen wat worstjes op de barbecue, er wordt bier uitgedeeld, iemand draait zachtjes jaren tachtig muziek en ik krijg van Jakob de felicitaties. Intiemer en meer low profile kan een finish haast niet zijn. “See you next year?” Jazeker, volgend jaar maar eens de Honderd Mijler proberen van deze SwissAlps. Met één hangbruggetje meer. Oké, plus twee extra monsterclimbs. Twaalf maanden de tijd om er aan te wennen. Ik kijk nu al uit naar de hot dogs.